Nieuwe landbouwmethode en ijzerwinning langs prehistorische wegen

Onderzoek in een archeologisch reservaat bij Schaveren te Epe

C.A. van Baarle

Gedurende vele eeuwen was de Veluwe een onafzienbaar gebied met heide en stuifzand. Het landschap werd doorsneden met eindeloze karrensporen. Verlaten akkersystemen en prehistorische grafheuvels vormden de bakens langs de eeuwen oude routes.

Grootschalige heideontginningen tussen 1905 en 1935 deden deze oude sporen op een aantal na voorgoed verdwijnen. Het belang om oudheidkundige relicten te beschermen paste niet binnen het kader van de vooruitgang. Het is dan ook zeer opmerkelijk dat amateurarcheoloog J. Butter uit Deventer in 1928 een stuk hei koopt als aanzet voor een archeologisch reservaat. Hij kocht 4 hectare hei te Schaveren bij Epe.

Het ontwakende cultuurhistorische besef

Het besef rond het culturele erfgoed werd in gang gezet door koningin Wilhelmina. Zij gaf aan de archeoloog J.H. Holwerda opdracht om op haar terrein achter het paleis Het Loo de aanwezige grafheuvels te onderzoeken. Van 1906 tot en met 1910 deed Holwerda oudheidkundig bodemonderzoek in een groot aantal grafheuvels tussen Epe en Apeldoorn, waaronder enige heuvels te Schaveren. Door zijn vooruitstrevende werkwijze werd niet alleen een impuls gegeven aan de ontwikkeling binnen deze wetenschap maar werd ook aan het brede publiek onder de aandacht gebracht. Een grafheuvel was niet langer meer een bult aarde maar maakte nu deel uit van Nederlands vroegste geschiedenis.

Celtic fields

Naast de onderzochte grafheuvels op het archeologisch reservaat van Butter ligt een prehistorisch akkercomplex ook wel Celtic field genoemd. Dit akkercomplex is tot op heden nooit onderzocht. Door een grootschalige onderzoek van een nabij gelegen prehistorisch akkercomplex te Vaassen in 1967 en 1968 door J.A. Brongers is er meer inzicht gekomen over het ontstaan van de aarden wallen en de landbouwtechnische aspekten.

Het Celtic field dateert uit de IJzertijd (800 tot 12 voor Christus). Het gehele complex is ruim 76 hectare groot. Celtic fields hebben overigens niets met Kelten te maken.

Het akkercomplex te Vaassen is te herkennen aan twee loodrecht op elkaar staande golvende structuren. Een soort van schaakbord dus dat wijst op een Celtic field. De lijnen van dat schaakbord ontstonden door de manier waarop bosgrond werd ontgonnen. Bij de akkers hoorden woon- en begraafplaatsen. Het gehele complex werd begrensd door beekdalen en een prehistorische weg. Het onderzoek van Brongers diende als uitgangspunt voor het onderzoek dat wij tussen 1996 en 2003 verrichtten op het ‘archeologische reservaat van Butter’ te Schaveren.

Ligging van het archeologische reservaat

Het terrein te Schaveren is een historisch geografisch interessant gebied. Het terrein ligt op een hoge uitloper van het Veluwemassief aan de rand van het IJsseldal. Het prehistorische akkercomplex is daarbij in het noorden en zuiden ingeklemd door beekdalen. Aan de noordoostzijde bevind zich een oude doorwaadbare plaats, een voorde.

Uit historische kaarten blijkt dat deze doorwaadbare plaats is gelegen op de verkeerverbinding tussen de middeleeuwse nederzettingen op de zoom van het Veluwemassief. In de middeleeuwen lag er voor de voorde een landweer, een barricade over deze weg. Het geografische belang van deze voorde ten aanzien van het verkeer wordt ook in de prehistorie verondersteld. Het prehistorische akkercomplex is namelijk doorsneden door een reeks grafheuvels uit de Late Steentijd en Bronstijd waarlangs een prehistorische route verondersteld wordt.

De voorde ligt als een markering binnen de reeks grafheuvels. De structuur van de prehistorische kavels kunnen indirect het bewijs leveren voor het bestaan en verloop van een prehistorische weg.

Het onderzoek

Voor het onderzoek van de prehistorische akkers stelden wij ons de volgende vragen: wat heeft de keuze van het terrein bepaald en wat heeft de richting van de verkaveling bepaald? Deze vragen kunnen alleen beantwoord worden door een nauwkeurige opmeting van het complex. Daartoe werden de toppen van de aarden wallen ingemeten met een elektronische theodoliet. De meetgegevens werden in een AutoCAD tekenprogramma uitgewerkt. Daarnaast zijn luchtfoto’s uit 1940 en 1963 van de Topografische Dienst te Emmen bestudeerd en gescand en over de plattegronden geprojecteerd waardoor ook ontbrekende gegevens opgespoord en ingetekend konden worden. Het gehele complex van aarden walletjes blijkt ruim 16 hectare groot te zijn. Een oppervlak die groot genoeg is voor een huishouden van zes personen. Op dit akkercomplex kon jaarlijks 25 akkers gebruikt worden. Gezien de grote van dit akkercomplex is het zeer waarschijnlijk dat er 1 prehistorische boerderij heeft gestaan.

Het akkercomplex te Schaveren wordt aan de noordzijde begrensd door de Smallertsebeek en aan de zuidoost zijde door bundels karrensporen. Bij het beekdal is het contrast tussen akkers en wallen goed zichtbaar. Naar de karrensporen toe gerekend is er sprake van een sterk afnemend contrast, dit ten gevolge van erosie. De akkers die een afmeting hebben van ca. 35 tot 40 meter in het vierkant liggen evenwijdig aan het beekdal. In het midden van het akkercomplex is een grote rechthoekige ontginningseenheid te onderscheiden. Kenmerken voor deze oude ontginningseenheid zijn de twee afgeronde hoeken, aan de westzijde. Hierop volgde in de tweede fase de invulling met kleinere percelen waarvan de wallen veelal T-kruisingen maken met de primaire wallen. Tussen de twee ontginningsfasen is waarschijnlijk geen groot tijdsverschil geweest. Volgens Brongers zijn de aarden wallen het gevolg van ontginning en afbakening. Brongers berekende dat op de wallen veel meer materiaal lag dan van de akkers verwijderd was. Dit is het bewijs voor aanvoer van materiaal van elders, waarschijnlijk zoden. Deze bemesting zorgde voor een betere vochtregulatie. Verder werd de vruchtbaarheid van de bodem in stand gehouden door veldwisseling. De boerderij werd bij nieuwbouw op een uitgeput veldje gebouwd en vervolgens werd het oude erf opnieuw in gebruik genomen voor gewassen. Deze gewassen bestonden uit onder andere graan. Het gaat hier om een primitieve soort tarwe (Emmertarwe) en naakte en bedekte gerst (meerrijige gerst). Het gewas werd beschermd door hekken en later door aarden wallen.

Prehistorische wegen

Naast dat men uit de structuur van de akkerwallen de ontginningsfasen kan afleiden is het ook mogelijk een reconstructie te maken van de prehistorische wegen. Zo wordt het regelmatige patroon van de percelen in het midden van het complex verstoord door een wal die zeer waarschijnlijk een oude weg heeft begrensd.

IJzeroer

In het verlengde van deze wal in het beekdal troffen wij een grote concentratie ijzer aan. Dit onderscheidt zich in de bodem door de vele brokken ijzeroer dat ook wel sederiet wordt genoemd. Sederiet vormt zich in een kwelbeek. De Smallertse beek is zo’n kwelbeek. Het verschijnsel van uit de bodem tredend water heet kwel. Het dal van de Smallertse beek heeft een smalle uitgang bij de voorde en daardoor ook maar een beperkte afvoer van het kwelwater. Daardoor ontstond het zogenaamde Pollense veen. In deze situatie met het ijzerhoudend kwelwater ontwikkelde zich een ijzerverbinding in de bodem. Dit werd ten slotte een dikke steenharde koek. De naam Pollense veen herinnert aan de duidelijke welvingen van het vroegere veen oppervlak en kan toegeschreven worden aan de snelle veengroei in het kwelcentrum door de grote waterrijkdom als gevolg van het uit de zandondergrond omhoogkomende water en aan de ophoping van grote hoeveelheden sederiet in het moerasveen. Dit sederiet werd lokaal het economische middelpunt van twee nederzettingen uit de IJzertijd. Eén nederzetting is vrijwel verdwenen door ontginning, de andere is door Butter beschermd en door ons opgemeten. Verder kunnen wij constateren dat de richting van de prehistorische verkaveling de relatie aangeeft tussen de bewoning en het erts.

Prehistorische weg

De opmerkelijke grafheuvelreeks dwars door het akkercomplex blijkt nauwelijks invloed gehad te hebben op de vierkante en rechthoekige percelen van de akkers. Gezien de akkerstructuren aan de oostzijde van het complex is het zeer waarschijnlijk dat op ruim honderd meter afstand ten oosten van de reeks grafheuvels een prehistorische weg parallel daaraan heeft gelopen. De vernauwing en tevens de voorde in het beekdal ten oosten van de akkers vormde daarbij een verkeersgeografische rol.

In het algemeen worden Celtic fields vaker aangetroffen in relatie met een vermoedelijke weg. De akkers lopen dan veelal evenwijdig aan de route. De relatie tussen sederiet en akkerstructuren is niet bekend. Wel is op het Drentse plateau de relatie tussen sederiet en bewoning uit de IJzertijd al eerder opgemerkt door W.A. Casparie en A.F. Smith, 1978. Oude veenwegen vormen daar het verbindende element tussen de prehistorische akkers en concentraties sederiet gelegen in het Boertangerveen.

Prehistorische ijzerwinning

Bewijzen van prehistorische ijzerwinning in Nederland zijn er nauwelijks. Een uitgebreid onderzoek in Duitsland bij Hatten in het Streeker Moor gaf duidelijkheid over de werkwijze van deze prehistorische industrie. In de IJzertijd werd het in de natuur voorkomende moeras ijzererts in de beekdalen geëxploiteerd. Moerasijzererts werd in platen gestoken en verzameld en werd vervolgens in kleine stukken geslagen op de oever van het beekdal. Boven een kuil werd een, van leem opgebouwde, smeltoven gebouwd. Deze werd gevuld met ijzerertsbrokken en houtskool en daarna werd dit aangestoken. Na het smelten van het erts werd de oven afgebroken en het ijzer verzameld en uitgesmeed voor verdere bewerking. Bij Schaveren is echter niets gevonden dat wees op deze ijzerproductie. Dat er ijzer in deze periode werd gebruikt is echter wel zeker. Enkele ijzerfragmenten werden in een gelegen grafveld uit de IJzertijd bij Vaassen opgegraven door F.C. Bursch, 1941. Naast het feit dat men voor de akkers een hydrologische en verkeersgeografische locatie uitkoos blijkt ook het voorkomen van sederiet een belangrijke plaats in te nemen in de locatiekeuze van de Celtic fields uit de IJzertijd. Celtic fields zijn nieuwe landindelingen daterend uit het begin van de Ijzertijd. Deze akkersystemen werden mogelijk door het gebruik van ijzer. IJzererts was in oost Nederland in ruime mate beschikbaar. Het is zeer waarschijnlijk dat men via de contacten van smeedijzerfabricage bekend werd met nieuwe landbouwmethoden en gewassen. Een proces wat uit noodzaak geboren werd binnen de landbouw wegens de verarming en verstuiving van de bodem. Een proces langs prehistorische wegen.

Literatuur

Baarle C. van, 1989: Handel en wandel op de Noord-Veluwe – tussen prehistorie en historie, van den Berg, Kampen.
Bakker J.A., 1976: On the possibility of reconstructing roads from the T.R.B. period. Berichten van de Rijksdienst van het Oudheidkundig Bodemonderzoek, jaargang 18.
Bloemers J.H.F., Louwe Kooijmans LP., Sarfatij H., 1981: Verleden land. Archeologische opgravingen in Nederland, Meulenhoff Informatief, Amsterdam.
Brongers J.A., 1972: Vaassen een akkerkomplex uit de Ijzertijd. Fibula van Dishoeck, R.O.B. Amersfoort.
Brongers J.A., 1966-1967: Archeologische kroniek van Gelderland, Epe Vaassen, 15.
Brongers J.A., 1968: Archeologische kroniek van Gelderland, Epe Vaassen, 8.
Butter J., zonder jaartal: brief, Epe en Oene. Praehistorische monumenten bij de Woeste Berg.
Casparie W.A., Smith A.F. 1978: Het stuk hout van dominee de Graaf: een oude veenvondst uit het Emmererf scheidenveen. Nieuwe Drentse volksalmanak,
jaargang 95.
Es W.A. van, Sarfatij H., Woltering P.J., 1988, Archeologie in Nederland, De rijkdom van het bodemarchief, Meulenhoff Informatief, Amsterdam.
K.N.N.V., 1988: Flora en fauna van Schaveren een doorsnede van een N.O. Veluws landschap. Afdeling Epe-Heerde, november.
Holwerda J.H., Evelien M.A., 1911: Opgravingen bij het Hanendorp Emst, OML nr. 5.
Klok, R.H.J., 1982: Oude graven tussen IJssel en Vallei, Prehistorische grafheuvels uit de steen- en bronstijd op de Veluwe, BDU, Barneveld.
Stam T., 1983: Beheersplan voor archeologische monumenten in de gemeente Epe.