Archeologie in de Gemeente Epe (5)

Cor A. van Baarle

Opgravingen te Emst in de Hertenkamp en het Hanendorp

De eerste berichten over bekende archeologische collecties in Gelderland dateren uit de 16e en 17e eeuw. Ze gelden met name Romeins Nijmegen.
In de 19e eeuw vinden geregeld opgravingen plaats. Door de stichting van het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden in 1818 ontstaat hiervoor een intensieve belangstelling, vooral in de provincie Gelderland.
De moderne archeologie begint in het begin van de 20e eeuw. De vele onderzoekingen in tal van pre-historische grafheuvels verwierven grote belangstelling tot ver over de Nederlandse grens.

Opgraving grafheuvel in de Hertenkamp in 1909 – Op de achterste rij, geheel links: de heer Bijtel, assistent fotograaf. Daarnaast geknield: J. van Lohuizen en de voorgraver A. Scholten en verder staande: A. Bosch, A. Visch, W. Gerritsen, J. Beek, M. Koetsier en J. van Essen. Zittend op het zand, van l naar r A. Brummel, B. Brummel, H. van Hoorn, H. Knippenberg, G. van Laar en D. Brummel, (foto G. van Laar)

De gemeente Epe telt op het ogenblik circa 160 grafheuvels. Vooral de onderzoekingen van ongeveer 30 grafheuvels door prof. J.H. Holwerda zijn zeer bekend geworden. Tot zijn systematisch onderzoek werd hij in de gelegenheid gesteld door H.M. Koningin Wilhelmina. Volgens de inzichten van die tijd deed hij als eerste onderzoekingen in een groot aantal grafheuvels in Hoog-Soeren (1906) en daarna bij Niersen, Hertenkamp en Hanendorp ten zuiden van het buurtschap Schaveren, gemeente Epe (1908-1910).

Opgravingen in de Hertenkamp (1909)

De heer G. van Laar (1889-1980) vertelde ons hoe hij samen met 14 anderen een aantal grafheuvels heeft helpen meeopgraven in opdracht van prof. Holwerda, toen directeur van het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden.
Het was in augustus 1909 dat het de gehele maand niet geregend had. Het was toen zo droog dat vele gewassen op de enk verdroogden. Bovendien was er veel wind, wat de onderzoekingen in de grafheuvels in de Hertenkamp aanzienlijk bemoeilijkte. Vele grondsporen stoven onder een laag zand, waardoor men de heuvelopbouw moeilijk kon reconstrueren. Er werd daarom een kruiwagen met een ton water aangevoerd om het stuiven in de heuvel tegen te gaan. Af en toe kwam de jachtopziener van het Kroondomein kijken hoe het onderzoek vorderde.

Op een dag zou Koningin Wilhelmina de grondverkleuring van een lijksilhouet komen bezichtigen dat net gevonden was. Dit was een hele eer voor prof. Holwerda en de opgravers. Er werd speciaal een paadje door de heide naar de grafheuvel aangelegd. Prins Hendrik kwam ook vaak kijken, ook die dag. Hij mende zelf de vier witte schimmels en liet de koetsier achter in de jachtwagen zitten. De prins sprong van de wagen terwijl de koetsier de toegeworpen teugels opving. Hij kwam vertellen, dat Hare Majesteit helaas verhinderd was te komen. Dat was een grote teleurstelling.

Bij de opgravingen stond altijd een wagen om het gevonden materiaal te vervoeren. Deze wagen was met twee paarden bespannen en werd gereden door L. Zweed die
achter het Cannenburgherbos woonde. Bij de opgravingen werden soms brokken gemaakt. Zo werden er eens 3 lijksilhouetten gevonden, die zouden worden overgebracht naar Leiden voor onderzoek en conservering. Voor het vervoer werd de kluit aarde, waarin zich de lijksilhouetten bevonden, omwonden met doeken en overgoten met gips. Het eerste lijk werd op een ladder gelegd om te vervoeren naar de wagen, maar het was zo zwaar, dat het van de ladder schoof en geheel stuk viel. De twee andere zijn ongeschonden in Leiden terecht gekomen. Tijdens het incident was Holwerda, i.v.m. een ander onderzoek van grafheuvels bij het Uddelermeer, niet aanwezig. Toen hij terugkwam stelde hij de opgravers op hun gemak, nadat hij de brokken gezien had. Hij wist dat ze voorzichtig genoeg geweest waren.

In de schuilhut bij de opgravingen in de Hertenkamp in 1909 – Onderste rij van l. naar r.: A. Bosch, W. Koetsier, J. van Essen, B. Brummel en M. Koetsier. Bovenste rij van l. naar r.: A. Scholten {voorgraver), D. Brummel, H. van Hoorn, J. van Lohuizen, G. van laar, A. Brummel, J. van Beek en W. Gerrittsen (foto G. van Laar)

Holwerda had een hekel aan pottenkijkers. Schatgravers waren er al genoeg geweest in deze streken. Een heer uit Nijbroek kwam ook eens kijken: de arbeiders wisten dat hij een grote verzameling urnen had. Hij was hier niet gewenst.

Opgraving heuvel nr. 8 in de Hertenkamp in 1909 – Op de voorgrond Prins Hendrik en de heer en mevr. Holwerda

Prof. Holwerda stopte een munt in de heuvel, een rijksdaalder. Hij trok zich even terug. Toen hij een paar minuten later ging kijken, was de munt verdwenen. Desondanks zijn er veel vondsten en gegevens verzameld.

De opgravingen in het Hanendorperveld

Hier werden 6 grafheuvels onderzocht (1910). We beschrijven er hier 4 van. De eerste was heel plat en vierkant van vorm, hij was sterk vergraven door urnendelvers. Holwerda vond het een zeer merkwaardige heuvel en heeft hem daarom, ondanks de verstoringen, opgegraven. Men kon de plaats nog zien waar de urnen gestaan hadden. Er kwamen enkele germaanse scherven te voorschijn en een grondverkleuring van een rechthoekige greppel.

Grafheuvel op het Hanendorp

De tweede heuvel was vrij groot; bovenin bevonden zich klokbekerscherven en onder in de heuvel een touwbeker, een kleine beker met nagelindrukken, een groot vuurstenen mes en een vuurstenen punt. Ook vond men een paardeschedel, vermoedelijk door een boer in de heuvel begraven (aldus G. van Laar). Aan de voet van de heuvel vond men 1 à 2 lijkbijzettingen.

De derde heuvel bevatte een aantal klokbekerscherven en in een kuil een hurkskeletgraf. Het skelet was voorover gezakt. Daaronder bevonden zich een 2e schedel en een vuurstenen beitel. De kern van de heuvel was licht van kleur en de opbouw van plaggen was goed waarneembaar. Een latere brandheuvel die er overheen was opgeworpen, getuigde van meermalig gebruik van de heuvel. Aan de rand bevond zich een aantal ovale kuilen met lijkkisten waarvan de sporen alleen nog te herkennen waren aan de grondverkleuringen.

De vierde heuvel bevatte twee klokbekers. Over deze heuvel was net als bij de vorige, een brandheuvel uit een latere periode opgeworpen.

De klokbekercultuur van het Laat-Neolithicum is in geheel Nederland te vinden (van ca. 2000-1700 v. Chr.). De Veluwe staat bekend als het gebied met de grootste dichtheid aan vindplaatsen van deze fraaie bekers.

Vanaf de Midden-Bronstijd (ca. 1450-1000 v. Chr.) constateren we dat, naast het gebruik van grafheuvels, ook de crematie in betekenis toenam. Om enkele grafheuvels in het Hanendorp was een aantal kleinere heuvels opgeworpen. Hierin stonden urnen met as gevuld, vóór het onderzoek van Holwerda zijn
deze alle ontvreemd door urnendelvers.

Naast de grafheuvels is ten noorden van de Pollenseweg
een pre-historisch putje gevonden, hier werden vele stukken gebakken leem aangetroffen.

Prof. Holwerda heeft een ommekeer in de archeologische opgravingsmethoden gebracht door het overbrengen van de in Duitsland gevolgde opgravingsmethoden en door het wederom in praktijk brengen van prof. Reuvens
(omstreeks I830) toegepaste manier van opgraven (greppelmethode). Het doel van de opgravingen van de heuvels was niet alleen het uitgraven van de grafheuvels, maar ook om zo goed mogelijk de geschiedenis ervan vast te stellen. Holwerda kwam uiteindelijk tot een onderscheid tussen koepelgraven, heuveltjes met urnenvelden en germaanse brandheuvels. Zijn theorie over koepelgrafheuvels was gebaseerd op het vinden van de laatste sporen van verteerde of verkoolde organische constructies in de heuvels welke hij trachtte te verklaren. In heuvel 6 op de Hertenkamp te Emst vond hij, naar zijn zeggen, het bewijs. De opbouw was als volgt: een stenen vloertje waaroverheen een constructie van houten balken die naar boven toe een koepel vormden en daar weer overheen zand en heideplaggen. Er was een opening in de koepel om de doden bij te zetten.

De z.g. opbouw van een koepelgrafheuvel

Vele grafheuvels vertonen aan de bovenzijde een laagte die Holwerda verklaarde als zijnde het gevolg van het ineen vallen van de houten constructie die de koepel vormde.

Het was prof. A.E. van Giffen die als eerste de theorie van Holwerda wist te weerleggen. Hij was ondertussen bezig het wetenschappelijk onderzoek te vervolmaken en te verfijnen. Voor grafheuvels bedacht hij, naast de gebruikelijke wijze van onderzoek, de kwadrantenmethode, waarbij twee loodrecht op elkaar
staande verticale coupes tegelijk met het horizontale vlak van de gehele heuvelgrondslag in hun onderlinge samenhang bestudeerd konden worden. Door deze geniaal uitgedachte methode wordt het risico van een partiële ontgraving, zoals bij de door prof. C.J.C. Reuvens toegepaste greppelmethode, vermeden. Het object wordt geheel onderzocht en er wordt niets aan het toeval overgelaten.

De ingezakte heuvels bleken in latere onderzoekingen het gevolg te zijn van grind- en roofgravingen. De koepelgraftheorie van prof. Holwerda wordt op het ogenblik als verouderd beschouwd. Helaas week Holwerda niet af van zijn gestelde theorie waardoor hij in een wetenschappelijk isolement raakte.

Prof. Holwerda en zijn leerlingen dr. A.E. Remouchamp en dr. F.C. Bursch behoren naast prof. van Giffen, oprichter van het Biologisch-Archeologisch instituut te Groningen, tot de grondleggers van het wetenschappelijk onderzoek van grafheuvels in Nederland. Met Holwerda is een tijd van grote activiteit op elk gebied van de Nederlandse oudheidkunde aangebroken. Door het onderzoek van grondverkleuringen naast de bijgaven in de grafheuvels, zijn er in cultureel, chronologisch en ethnisch opzicht wijde perspectieven geopend.
Prof. Holwerda trok de aandacht van een groot publiek door zijn vooruitstrevende werkwijze en nauwkeurigheid als conservator en later als directeur van het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden. Samen met prof. van Giffen toonde hij aan, dat een pre-historische grafheuvel zonder vondsten meer is dan een eenvoudige hoop aarde! zoals voor 1920 werd gedacht.


Bronnen

  • Aantekeningen van G. van Laar.
  • Nederlands vroegste geschiedenis (2e druk), dr. J.H. Holwerda, Amsterdam 1925.
  • De bodemkartering van Nederland. Deel 16 – 9 oudheidkundige verschijnselen dr. P.J.R. Modderman,
  • Archief Rijksmuseum te Leiden: vondsten in de gemeente Epe Hanendorp blz. 3 en 4.
  • Oudheidkundig Bodemonderzoek in Nederland Gedenkboek A.E. van Giffen 1947.

(wordt vervolgd)

Uit Ampt Epe 63