Cor A. van Baarle
Opgravingen aan de Klokbekerweg te Epe
Toen, in 1977, aan de destijds geheten Ballastputweg een nieuw huis gebouwd werd, ontdekte ik op die plek een pre-historische grafheuvel (Epe 149). Tijdens de bouw kon de heuvel onderzocht worden. In 1978 besloot de Raad van Epe de naam Ballastputweg te veranderen in Klokbekerweg. In en bij de heuvel werden nl. scherven van klokbekers gevonden die vervaardigd werden tijden het Neolithicum.

Raadsbesluit 1978. Nr. A 15.
DE RAAD DER GEMEENTE EPE;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders(Handelingen
van de Raad, afdeling I, jaar 1978, bijlagenr. A 15).
B E S L U I T :
- de naam Ballastputweg voor het gedeelte op bijgaande kaart met het cijfer 1 aangegeven, in te trekken;
- de naam “Klokbekerweg” te verlenen aan de weg aangegeven op bijgaande kaart met het cijfer 1;
- de naam “Vuursteenweg” te verlenen aan de weg aangegeven op bijgaande kaart met het cijfer 2;
- de naam Vijverlaan voor het gedeelte op bijgaande kaart met het cijfer 3 aangegeven, in te trekken;
- de naam “Burgemeester Van der Feltzlaan” te verlenen aan de
weg aangegeven op bijgaande kaart met het cijfer 3.Epe, 18 mei 1978.
De Raad voornoemd,
de sekretaris, de voorzitter,
get. C.C. Beelaerts get. J.H. Bergh.
van Emmichoven.voor afschrift,
de gemeentesekretaris van Epe.
Mijn broer en ik ontdekten in die tijd, behalve deze heuvel, nog enkele andere die waarschijnlijk ook grafheuvels zijn. In november 1977 gaven we onze bevindingen
door aan de Rijksdienst voor het oudheidkundig bodemonderzoek te Amersfoort. Hierop kwamen drs. R.S. Hulst, provinciaal archeoloog, en zijn medewerker naar
Epe om een onderzoek in te stellen naar onze vermoedelijke ontdekkingen.
In eerste instantie twijfelde men of de heuvel aan de toen nog geheten Ballastputweg wel een grafheuvel was. Een andere door ons aangewezen heuvel in het Eperholt
(Epe 114) bleek zeer fraaie grafheuvel te zijn evenals de gave heuvel aan de Steenderkomweg (Epe 36) en een door de Elburgerweg geheel opgeslokte heuvel waarvan het talud ter weerszijden van de weg ten noorden van Niersen nog te zien is (Epe 41).
Toen bij de bouw van het huis aan de voormalige Ballastputweg de heuvel werd aangegraven, werd door de R.O.B, de gelegenheid aangegrepen een waarneming te doen. Het bleek inderdaad een grafheuvel te zijn. Op 1 december 1977 werden de profielen getekend en de heuvel vastgelegd.
De heuvel dateert uit het Neolithicum en hoort tot de Klokbekerfase, ca. 1800 jaar voor Chr. Deze cultuur kenmerkt zich door de klokvormige potten welke de bewoners van de hogere zandgronden maakten en gebruikten. De datering van het graf is dan ook aan de hand van potscherven van deze klokbekers gemaakt. Deze scherven werden niet in maar wel vlak naast de grafheuvel in een kuil aangetroffen.

De opgraving
In januari 1978 begonnen drs. Hulst en de heer Ter Schegget met de opgraving. Ook enkele medewerkers van het S.W.O.V. waren behulpzaam bij het graafwerk.
De grafheuvel heeft een diameter van 16 meter en is 1,18 m. hoog, waarvan ongeveer de helft werd afgegraven. En werd van het centrum uit naar de rand gegraven en de profielen werden in kaart gebracht. De heuvelmantel bestond uit humus die zich zwart aftekende. Daaronder werd een plaggenheuvel zichtbaar, een heuvel opgeworpen met omgekeerde heideplaggen die in dezelfde omgeving waren afgestoken. De kleur ervan was grijsbruin. Het oude oppervlak was donkerbruin en ging al dieper gravende over in 1ichtbruin. Dit duidt op een oud bosprofiel.
Op 31 januari werd in het centrum het graf blootgelegd dat zich bevond beneden het oude bosoppervlak. Het donkere silhouet van de dode stak duidelijk af tegen het bruine zand. Bijna een maand lang graven en in kaart brengen leidde tot deze opmerkelijke vondst.

Uiterst voorzichtig graafwerk, waarbij tenslotte de schop vervangen werd door een klein troffeltje en een brede, platte borstel om het kwetsbare centrum van de grafheuvel aan het licht te brengen. De dode ligt in de gebruikelijke oost-west-richting met het hoofd naar het oosten. Er worden ook lijksilhouetten gevonden waarbij het hoofd naar het westen ligt. Dit verschil is vermoedelijk toe te schrijven aan het gebruik dat vrouwen in een andere richting werden begraven dan mannen.
In onze grafheuvel gaat het waarschijnlijk om een mannenlijk. Ook de bijgiften die gevonden werden wijzen erop, dat we te maken hebben met het graf van een man. Er werden o.a. een dolkje en een mesje gevonden, beide van vuursteen, verder een vuurstenen vuurslag met een fragment van een limoniet, die steeds samen nodig zijn om vuur te maken. Bij het hoofd kwam een vuursteenspaantje te voorschijn en bij de voeten vond men vermoedelijk een plank, een sterk doorworteld en vermodderd materiaal.
Een ongeveer één centimeter dikke laag werd uit het graf opgenomen om nader bestudeerd te worden en om wellicht nog eens tentoongesteld te worden in Epe. Van een aannemer werd, door tussenkomst van de gemeente Epe, een heteluchtkanon geleend, waarmee de bovenste laag van het blootgelegde graf gedroogd werd. Het zand moest van vocht ontdaan worden om de lak te kunnen opnemen die er opgespoten werd. De lak zorgde ervoor dat alle zandkorreltjes aan elkaar werden gekit en na verharding van de lak kon een laagje van circa één centimeter van de gehele oppervlakte van het graf als plakkaat worden opgenomen.
Na de voltooiing van het onderzoek van het graf werd de dwarsdoorsnede met een talud weggewerkt. De resterende, niet afgegraven helft van de heuvel blijft onaangetast en moet ook zo blijven liggen als een nog bestaand bewijs van vroegtijdige bewoning van Epe’s omgeving.
Nog steeds worden er “nieuwe” grafheuvels door mij ontdekt in de gemeente Epe en omgeving. De heer P. Zandstra deelde mij mede, dat er zich ten noordwesten van Epe vermoedelijk een tot dusverre nog onbekende grafheuvel bevindt. Wij kennen nu hier 164 grafheuvels, waarvan er 11 twijfelachtig zijn. Niet elke heuvel behoeft een grafheuvel te zijn. Er is enige kennis van onder meer de samenstelling en de situering nodig om te kunnen uitmaken of een heuvel wel of geen grafheuvel is. Grafheuvels
zijn meestal ronde heuvels met een diameter van tussen de 10 en 25 meter en een hoogte die varieert van 50 cm. tot 2.50 m. Ze laten zich vaak als kunstmatige verhogingen in het landschap herkennen. Alleen in onzekere situaties hanteert de archeoloog de boor of de schop. Voor hem vormen kleur en samenstelling van de grond waaruit de heuvel is opgeworpen en de aanwezigheid van een oud oppervlak belangrijke gegevens voor het vaststellen van het karakter van de heuvel.
Van de 164 grafheuvels in de gemeente Epe zijn er tot nu toe 57 wetenschappelijk onderzocht. Hiervan bestaan er nog maar 36 die beschermd worden.
Bronnen
- Beheersplan voor archeologische monumenten in de gemeente Epe
- Noord Veluws Dagblad van 1 februari 1978
Uit Ampt Epe 64