Archeologie in de gemeente Epe (9)

Datering van de prehistorische weg Epe-Niersen

De topografische kaart uit 1843 geeft vrij nauwkeurig een weg tussen Epe en Niersen aan. Op de 17e-eeuwse kaart van Isaak Tirion is deze weg ook aangegeven. Op een kadasterkaart van 1866 zien we een sterk gewijzigd beeld van deze weg. Het gedeelte tussen Schaveren en Niersen is geheel komen te vervallen.

Detail van de topografische kaart uit 1843

Thans is dit deel terug te vinden in bospercelen en heidevelden en zichtbaar aan de karresporen welke door en langs twee celtic-fields voeren. Bij een nader onderzoek naar de geografische ligging van de celtic-fields en de karresporen, blijken interessante, nieuwe gegevens naar voren te zijn gekomen.

Verklaringen: 1. Grote Kerk te Epe, 2. Bestaande weg, 3. Reconstructie van de weg Epe-Niersen, 4. Celtic Field, 5. Karresporen, 6. Prehistorische grafheuvel, 7. Losse
vondsten uit de prehistorie, 8. Rode aarde

Vanaf Niersen is een karrespoor te volgen dat exact de serie grafheuvels tussen Epe en Niersen met elkaar verbindt. Dit karrespoor wordt onderbroken door een celtic-field nabij de Galgenberg te Niersen. De karresporen zijn op dit punt geheel verdwenen en het systeem van aarden wallen (het celtic-field) vormt een blokkade over deze weg. Door reconstructie van de weg, aangegeven
op de topografische kaart van 1843, kan worden vastgesteld dat de aangegeven weg niet vlak langs de reeks grafheuvels gelegen heeft, dus op de plaats van de
beschreven karresporen, doch evenwijdig in westelijke richting gelegen heeft. Ook hier worden karresporen aangetroffen. Deze lopen echter achter langs het celtic-field bij de Galgenberg te Niersen en vormen zodoende een onbelemmerde doorgang van Epe naar Niersen.

Aangezien het celtic-field bij Niersen aan deze weg grenst en de andere karresporen die de grafheuvel reeks exact met elkaar verbinden en een onderbreking vertonen op de plaats van het celtic-field, kan een globale datering van deze wegen gemaakt worden. De eerstgenoemde weg dateert van ca. 200 na Chr. tot het midden van de vorige eeuw en de tweede onderbroken weg dateert uit ca. 2100 voor Chr. Dit is af te leiden uit de eerste opgeworpen grafheuvel aan deze weg tot de aanleg van het celtic-field. In eerste instantie werden de celtic-fields zoveel mogelijk aangelegd bij de wegen. Een geomorfologische kaart van J.A. Brengers laat zien dat andere bruikbare terreinen bestonden maar deze werden niet gekozen. Een celtic-field gelegen in het Hanendorperveld heeft waarschijnlijk geen blokkade gevormd in de weg Epe-Niersen. Het celtic-field bij Niersen wordt niet alleen door een karrespoor aan de westzijde begrensd, maar ook aan de noordzijde.
Het karrespoor aan de noordzijde legt de verbinding tussen vijf grafheuvels en is mogelijk ook een prehistorische weg. Hij voert door het celtic-field bij Vaassen.
Dit laatste is in de eerste periode ten noorden en ten zuiden van deze mogelijke prehistorische weg ontgonnen. Daarna heeft er een uitbreiding plaats gevonden van de akkers over deze weg heen waardoor deze weg geblokkeerd werd.

De ontwikkelingen langs de prehistorische weg Epe-Niersen

Voor deze ontwikkelingen moeten wij terug naar de eerste landbouwers die zich in het Midden-Neolithicum van ca. 2700 tot 2300 voor Chr. te Niersen vestigden. Hoewel men in 1854 beweerde dat er hunebedden lagen in het Puttersbosch (vermoedelijk het bos bij de Putterskoppel te Niersen), staat thans wel vast dat dit volk ons geen hunebedden naliet op de Veluwe, zij begroeven hun doden in z.g. vlakgraven.
Deze eerste landbouwers lieten ons vele aardewerkscherven na van de Trechterbekercultuur (TRB). Deze scherven kwamen tijdens het ploegen met de stoomploeg in 1908 in de heide naar boven. Hiermee had men wel de woonplaatsen van dit volk aan het licht gebracht, maar ze ook voorgoed vernietigd.
Zowel in het Enkhout (het bos ten zuiden van Niersen) als ten noorden van Niersen bij de Dobbe Geile kwamen aardewerkscherven naar boven.

Het Laat-Neolithicum van ca. 2450 tot 1700 voor Christus

Een van de oudste grafheuvels tussen Epe en Niersen is wel een grote, verdwenen grafheuvel in het Hanendorperveld (Epe 123). De opbouw van deze grafheuvel doet denken aan een z.g. Bijenkorf-grafheuvel.

Bijenkorf-grafheuvel

Een grote beker met over het hele oppervlak omlopende touwindrukken versierd, kwam uit de grafheuvel samen met een ongeveer 22 cm. lange, zorgvuldig geslepen vuurstenen dolk. De beker wordt wel “All Over Ornamented”
beker genoemd (A.O.O.). De fraaie, lange vuurstenen dolk is een uit het midden van Frankrijk afkomstige Grand-Pressigny dolk, daterend van ca. 2200
tot 1700 voor Chr.
In de later gevolgde klokbekercultuur (ca. 2000 tot 1700 voor Chr.) is een grotere dichtheid van vondsten te constateren. Vele klokbekers uit die tijd (en scherven) zijn gevonden in de gemeente Epe. Een zeer fraai exemplaar kwam uit een grafheuvel (Epe 124) gelegen in het Hanendorperveld.

Klokbeker uit heuvel Epe 124

Aannemelijk is dat woon- en begraafplaats niet te ver uiteen gelegen hebben. Brandplaatsen (rode aarde) verraden het verblijf van mensen die in de natte beekdalen woonden. Deze bevolking brandde grote stukken van het toendertijd aanwezige dichte natuurlijke bos af, dat plaats moest maken voor hun akkers, weidegrond en nederzetting.

Vindplaatsen van rode aarde

Door het ontbreken van bemesting moesten ze steeds nieuwe gedeelten van dit bos rooien en ze waren gedwongen van tijd tot tijd hun woonplaatsen te verplaatsen. De nederzettingen waren zeer klein. De grafheuvelreeks Epe-Niersen heeft in deze periode duidelijk gestalte gekregen.

De Bronstijd (ca. 1700 tot 1450 voor Christus)

In de Bronstijd ging men de grafheuvelreeks aanvullen. Men ging nu ook de drogere gronden bewonen. Zo concludeerde dr. P.J.R. Modderman dat het bewoonde gebied in de Bronstijd aanzienlijk toenam. Als gevolg hiervan moesten steeds grotere oppervlakten ontbost worden en kreeg de heide de kans zich sterk uit te breiden. Het geleidelijk droger wordende klimaat en een waarschijnlijk intensieve beweiding versnelden dit proces. Evenals in het Neolithicum maakte men nu ook herhaaldelijk gebruik van dezelfde grafheuvels voor het begraven
van de doden.

De IJzertijd (ca. 700 voor Christus tot de Romeinse tijd)

In de late Bronstijd en de IJzertijd zijn er urnenvelden in gebruik. Op de lijn Epe-Niersen lag in het buurtschap Laarstraat een urnenveld van ca. 450 voor Chr. tot de Romeinse tijd.
In het Hanendorperveld werd één urnenheuveltje aangetroffen en in het Enkhout bij Niersen lag een kringgrepurnenveld.
Verder zijn uit deze periode brandheuvels bekend, respectievelijk in het Hanendorperveld, bij de Galgenberg in Niersen en in het Enkhout te Niersen. Dit graftype staat waarschijnlijk in verband met de celtic-fields in dezelfde periode, die eveneens op de prehistorische weg Epe-Niersen gelegen zijn. De huizen van de celtic-fields lagen aan de randen van de beekdalen. Op de lemige, wat hoger gelegen grond bevonden zich de akkers, hierop werden emmertarwe en gerst verbouwd.

Conclusie

In vrijwel alle behandelde perioden verkoos men de randpositie tussen hoog en laag, dicht bij de 20 m. plus N.A.P.-lijn. De hogere gronden gebruikte men voor de landbouw. De natte beekdalen werden gebruikt voor weide- en hooigronden.
Het voordeel van de positie tussen hoog en laag was, dat men over alle voor het gemengd bedrijf benodigde gronden kon beschikken.
De prehistorische weg Epe-Niersen heeft vrijwel continu prehistorische nederzettingen met elkaar verbonden.

Leemkuilen

In tegenstelling tot de prehistorische weg Epe-Niersen lopen een aantal grafheuvelreeksen dwars over de stuwwal van Gortel naar Vierhouten en van Niersen naar Vierhouten. Deze wegen hebben hoogstwaarschijnlijk een andere functie gehad dan de weg Epe-Niersen op de flank van de stuwwal.

Preglaciale leembanken en grafheuvels tussen Niersen en Vierhouten

Deze vier vermoedelijk prehistorische wegen lopen langs alle daar gelegen preglaciale leembanken. Op zich is deze situatie met zo verwonderlijk, als men bedenkt dat leem gebruikt werd voor huizenbouw, maar ook voor de vervaardiging van aardewerkbekers en urnen. De laatste hebben de beste resultaten bij het bakken, als tenminste de samenstelling uit zuiver leem uit de heuvel met kwarts en verschralingsmateriaal bestaat.
De beekklei was minder geschikt wegens verontreiniging. In de leembanken bevinden zich vaak diepe kuilen, zoals bij de Bommelsekuil, de Prinsenkuil, de Dobbe Gelle of Stadhouderskuil, het Cannenburgergat en de Putterskoppel.
Over deze kuilen doen heel wat verhalen de ronde, o.a. dat ze gediend hebben voor de rechtspraak, voor vergaderingen van maalmannen en voor wijkplaatsen voor zigeunerbenden die over de Veluwe trokken. In dit artikel willen we het hebben over de prehistorische betekenis van deze kuilen.
De ruige kuil Dobbe Geile is ca. 5 m. diep, 50 m. breed en 100 m. lang.
Het woord “dobbe” komen we in de Friese taal tegen en is waarschijnlijk afkomstig van het Germaanse woord “diet ” dat “volk” betekent. Het woord “Gelle” komt eveneens in het Fries voor en duidt op vergelding en offerfeest.
Het is goed mogelijk dat in de prehistorische tijd en de historische tijd daar volksofferfeesten werden gehouden en dat er recht werd gesproken.
De Bommelse kuil suggereert dat het op die plaats met zuiver was. Bommelse kuil zou dan Duivelskuil betekenen.
De topografische kaarten van deze omgeving geven soortgelijke namen aan, zoals Spookkuil, Duivelsbos en Kerkhof, alle dicht bij elkaar gelegen.
Een mogelijk bewijs dat er rituelen in de kuilen werden gehouden, vormt een vondst in de Putterskoppel. In 1844 werden in “de Koppel van het Gortelerbos” tijdens het leemgraven door de toenmalige boswachter H. Vis verscheidene lange, ronde en platgedrukte leemballen gevonden. Deze werden onderzocht door de apotheker Geerts te Leiden, die verklaarde dat het geen natuurlijke
producten waren maar dat deze ballen door mensenhanden gefabriceerd waren. Een opmerkelijke vondst vormde daarbij een doodshoofd gemaakt van leem, kiezel en zand. In de schedel bevond zich een ronde opening. Mogelijk hebben we hier met een ritueel voorwerp te maken.

De leembanken hebben in de prehistorie al diverse functies vervuld in de toenmalige samenleving. De mogelijke prehistorische wegen langs deze plaatsen
maken in een aantal gevallen een bocht om vervolgens weer naar een volgende leembank te voeren. Al met al verbergen de kuilen nog steeds geheimen en
behouden die waarschijnlijk ook.

Samenvatting

De oudste nederzetting van landbouwers in deze streek heeft in Niersen gelegen.
In het Laat-Neolithicum kwam de prehistorische weg Epe-Niersen tot ontwikkeling. Vanaf Niersen is een afname in de concentratie van grafheuvels waar te nemen. Er is een globale continuïteit in de bewoningsgeschiedenis vast te stellen in het gebied om Niersen. Daarbij moet rekening worden gehouden met het feit dat zo’n nederzetting geregeld verplaatst werd ten gevolge van de uitputting van de grond door akkerbouw. Deze continuïteit ligt tussen het Laat-Neolithicum en de Romeinse tijd.
Men heeft via wegen gebruik gemaakt van de hoger gelegen leembanken en -kuilen. De weg Epe-Niersen vormt een onderdeel van een lange prehistorische weg die in de omgeving van Wapenveld en Windesheim hoogstwaarschijnlijk door een voorde naar de IJssel liep en verder over het duingebied van de Vecht naar het oosten.

Bronnen

  • Archief L.J.F. Janssen 1806-1869, Leiden.
  • Opgravingen bij Niersen, OMROL (Oudheidkundige Mededelingen Rijksmuseum van Oudheden te Leiden) door dr. J.H. Holwerda 1911 nr. 5.
  • Opgravingen bij het Hanendorp Emst, OMROL 1911 nr. 5 door dr. J.H. Holwerda en dr. M.A. Evelein.
  • Nederlands vroegste geschiedenis, 2e druk, dr. J.H. Holwerda, Amsterdam 1925.
  • Geologische kaart 1932, 27 Hattem, kwartblad III.
  • Oudheidkundig Bodemonderzoek in Nederland, Gedenkboek A.E. van Giffen 1947.
  • Stichting voor Bodemkartering, Wageningen. Beschrijving grafheuvels gemeente Epe 30 december 1948.
  • Archief Rijksmuseum voor Oudheden te Leiden, Vondsten gemeente Epe.
  • Beheersplan archeologische monumenten in de gemeente Epe, T. Stam 1983.

(wordt vervolgd)