Archeologie in de gemeente Epe (11)

Cor A. van Baarle

Een unieke vuistbijl die ruim 55.000 jaar oud is

In 1964 werd door twee Epenaren, ongeveer 11 jaar oud, een ondergrondse hut gegraven in een bosperceel aan de Torenweg te Epe. Het waren Hans Zimmerman en Theo Kampschuur. Ze bouwden een hut op een diepte van anderhalve meter en met een oppervlakte van één bij twee meter. Bij het graven kwam een mooie vuursteen te voorschijn, symmetrisch van vorm, die ze zo mooi vonden dat ze hem bewaarden. Later werd hij als versiering in een plantenbak gelegd. Omstreeks 1967 kocht de vinder van de steen, Hans Zimmerman, een boekje over vuurstenen voorwerpen. Hij vergeleek zijn steen met de afbeeldingen waarbij hij tot de conclusie kwam, dat die erg veel op een vuistbijl leek.

Verder kwam hij niet, totdat hij in september 1984 met zijn vondst bij mij kwam. Mijn conclusie, die later door beroepsarcheologen bevestigd werd, is dat wij hier te doen hebben met een zeer fraaie en unieke vuistbijl die ruim 55.000 jaar oud is. Deze vuistbijl moet verloren zijn door een jager uit de begintijd van de laatste IJstijd.

Vuistbijl

Deze IJstijd, het “Weichselien” genaamd, hield ons land van ca. 70.000 tot 10.000 jaar geleden in zijn greep. Het ijs is toen niet verder gekomen dan tot in Denemarken. In het begin van het “Weichselien” was het nog mogelijk te leven in onze gebieden die toen één grote toendra vlakte vormden. Mammoets, wolharige neushoorns en rendieren leefden toen hier. Bij de aanleg van het Heerderstrand werd een mammoetkies uit die tijd gevonden. Vanuit het zuiden kwamen jagers zo nu en dan naar onze streken. Zij woonden meestal zuidelijker in grotingangen, op hoogvlakten, in dalen en op lössvlakten.

Zelden waagden de jagers zich noordelijker dan de Ardennen. Vondsten uit deze periode in Noord- en Midden-Nederland zijn dan ook zeer gering in aantal. Meer werd gevonden bij de Maas en haar zijrivieren. De bewuste jager die zijn vuistbijl verloor, zwierf in een landschap rond, dat er net als nu uitzag. De gletsjers in
Noord-Europa hielden veel water vast, in zeeën en oceanen daalde hierdoor de zeespiegel. De Noordzee kwam grotendeels droog te liggen en veranderde in een, zandwoestijn, waar de noordwestenwind vrij spel had en zandstormen veroorzaakte. Zo’n 55.000 jaren geleden nam de kou toe. In die koudere periode moet de vuistbijl zijn ondergestoven door het fijne dekzand. Dit zand veroorzaakte ook de glans op de vuistbijl. Zand en wind polijstten het voorwerp.

Tegen het einde van deze IJstijd ontstond door de zandstormen ook de dekzandrug die we nu Renderklippen en Kamperklippen noemen.

De gevonden vuistbijl is een Mousterien-vuistbijl (1) uit de Acheuléen-(2)-traditie of mogelijk uit het Acheuléen zelf. Het werktuig is 9,9 cm lang, 7,1 cm breed en 1,5 cm dik. Het is een “biface” werktuig, d.w.z. dat aan twee zijden scherven zijn afgeslagen. De vuistbijl is uit grijsbruin vuursteen geslagen. Vuursteen heeft een aanzienlijke hardheid – harder dan staal en glas – en vanwege deze hardheid zal het snijgedeelte minder snel slijten. De bijl werd gebruikt als een groot mes om dieren mee te villen en te ontleden maar ook als slagwapen. Voorts is vuursteen in alle richtingen goed splijtbaar – schelpvormige breuk – dus gemakkelijk te bewaren.
Vuursteen bestaat vrijwel volledig uit kiezelzuur met daaraan gebonden water.

1) Mousterien: Een verzamelnaam voor een geheel van handwerk-culturen in Afrika, Azië en Europa gedurende de laatste IJstijd, die bepaalde typologische en technische eigenschappen gemeen hadden.
2) Acheuiéen: Een ontwikkeld vuistbijlhandwerk, genoemd naar St. Acheul in Frankrijk.

De vondst van een oude naald

Op een bouwterrein aan de Torenweg werd door Inge Suijkerland een benen naald gevonden. In augustus 1984 werd het bouwterrein om de nieuwe woning heen geëgaliseerd en hier werd de benen naald gevonden. De naald is 15 cm lang en bezit één doorgeboord, conisch toelopend gaatje aan het einde van de naald. Verder zijn er op het andere uiteinde zes zeer ondiepe en op regelmatige afstand aangebrachte gaatjes waarneembaar.

Weefnaald

Gedacht kan worden dat deze gaatjes een afdruk zijn van een in het been gebrand stukje metaal. De diepte van de gaatjes vormen namelijk één rechte lijn, terwijl het oppervlak van de naald gebogen is. De gaatjes zijn bovendien zeer strak van vorm. Mogelijk moeten we hier aan een decoratie denken. Verder is er in het oppervlak een nog wat dieper gaatje waar te nemen in de nabijheid van het geboorde gat.
De achterzijde kent in het geheel geen “decoratie”. Een datering van de naald is moeilijk te geven. De naald heeft vermoedelijk dienst gedaan bij het weven, gezien de vormgeving. Hij is vervaardigd uit een rib. Een benen voorwerp uit vroegere tijden is onze omgeving zeldzaam vanwege de slechte conserveringstoestand van onze bodem.

De vondst van een Romeinse munt

In oktober van dit jaar was men druk bezig riolering aan te leggen onder de Klokbekerweg te Epe. Het was Lennert Middelkoop die daar een Romeinse munt vond. De munt is zwaar geërodeerd waardoor een goede determinatie nog niet gegeven kan worden. De munt is wel zeker uit de 4e eeuw na Chr.

Romeinse munt

In de gemeente Epe was tot op heden alleen één vondst van een Romeinse munt uit de Keizertijd bekend en wel aan de Torenstraat te Vaassen in 1966. Het betreft een zilveren denarius van Alexander Severus uit 225 na Chr. Op de Veluwe zijn nog geen munten gevonden die iets met de militair-romeinse zaken te maken hebben. De zuidflank van de Veluwe leverde al heel wat munten en schatvondsten op. Op de westzijde van de Veluwe zijn eveneens vele munten uit de Romeinse Keizertijd gevonden, terwijl de oostflank nog weinig opleverde aan muntvondsten. De munt- en schatvondsten uit de late Romeinse Keizertijd zijn verspreid over de hele Veluwe: Velp, Renkum, Wageningen, Ede, Garderen, Ermelo, Uddel en Loenen.

Nederzettingen uit de 4e en 5e eeuw zijn uitsluitend gevonden langs de Edense stuwwal: Wageningen, Ede/Bennekom en Ede-Veldhuizen.

(wordt vervolgd)

Overgenomen uit Ampt Epe 69