Strontium- en Zuurstof-isotopen

Met de gehaltes aan Strontium-86, Strontium-87 en Zuurstof-18 kan worden bepaald, waar iemand vandaan zou kunnen komen, wat dus iets kan vertellen over de mobiliteit in de prehistorie. Deze drie isotopen zijn stabiel, dus er hoeft in dit geval geen rekening gehouden te worden met de halfwaardetijd ervan. De bepaling zegt dan ook niet veel over de ouderdom.

De metingen worden gebaseerd op de gehaltes in het tandglazuur van de betreffende persoon, daarin wordt Zuurstof en Strontium uit de kindertijd opgeslagen. Deze stoffen komen vanuit het voedsel en het water die de persoon vanaf zijn of haar geboorte heeft ingenomen, waardoor dus kan worden bepaald waar die persoon is opgegroeid. De tanden en het glazuur groeien namelijk gedurende de eerste zestien jaren van iemands leven.

Strontium en Zuurstof worden ook in het botmateriaal (hydroxyapatiet) opgenomen. Dit heeft een aantal nadelen. Allereerst gaat deze opname het hele leven door en kan dus aanvullend gebruikt worden om te bepalen waar de persoon zich in de latere jaren heeft opgehouden. Maar wat lastiger is bij botten is dat na het begraven diagenese kan optreden, wat inhoudt dat er vanaf dan fysische en chemische veranderingen plaatsvinden.

In een warmer klimaat is de verhouding tussen Zuurstof-18 en Strontium-86 hoger dan in een kouder klimaat. De onderlinge verhouding tussen Strontium-86 en Strontium-87 is daarnaast afhankelijk van de lokale situatie, waardoor kan worden bepaald waar die betreffende verhouding tussen beide isotopen voorkomt. Daarmee kan dan ook een indicatie worden verkregen waar de persoon zoal is geweest.

Bronnen:
– Environmental chemistry – Strontium
– Peter Bogucki; De barbaren – verloren beschavingen buiten Rome en Hellas, 2019, Omniboek
– Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed – Isotopen onderzoek