Cor A. van Baarle
Dit verslag berust op vele veldverkenningen die voor iedereen waarneembaar zijn tijdens een wandeling door de heide- en bosgebieden en men op kleine en grote
oneffenheden in het landschap let.
Dit verslag maakt slechts een deel van de nog onbekende cultuursporen bekend.
Op de foto’s ziet u afbeeldingen van mijn eigen vondsten en die deel uitmaken van mijn collectie.
Van belang is onderstaand lijstje bij het lezen te raadplegen:
Mesolithicum ca. 8000-3000 voor Chr.
Neolithicum ca. 3000-1700 voor Chr.
Bronstijd ca. 1700-700 voor Chr.
IJzertijd ca. 700-Romeinse tijd.
Grafheuvels
In onze gemeente zijn we ongeveer 160 grafheuvels rijk, daterend van 2000 v. Chr. tot 500 v. Chr.. Voor een deel zijn ze onderzocht volgens de C14-methode,
dit is de meting van uitgezonden radioactieve straling van houtskool, beenderresten of schelpen.
De gemeente Epe was één van de eerste die de grafheuvels ging beschermen.
Het is dan ook verboden graafwerk te verrichten dat tot doel heeft het opsporen of onderzoeken van deze monumenten.
Deze grafheuvels (tumuli) hebben een aantal kenmerken die op het veld waarneembaar zijn:
- Men vindt ze voor 80% tussen de 10 en 30 m plus NAP.
- Op leem- of okerkleurige zandgrond, niet op heidepodzolgronden.
- Tegen het hoogstgelegen punt van het landschap.
- Ze volgen een bepaalde lijn.
- Meestal ligt er een karrespoor naast, dat van jongere datum kan zijn.
De ligging, bedoeld onder 1 heeft te maken met het grondwaterbereik, welks niveau de laatste jaren bijna 3 m gedaald is vergeleken met de prehistorie (de oorzaak is vermoedelijk de drinkwaterinstallaties).
De prehistorische put was vaak een uitgeholde boomstam of een uitgraving tot aan het grondwater. Eén put is gevonden bij de Pollenseveenweg (dus gelegen bij het veen). Hier vond men overigens ook 3 tumuli, welke men nooit zal tegenkomen in het veen, maar aan de rand daarvan op een hoogte. Grafheuvels die op hogere delen van Epe en omstreken te vinden zijn, ziet men op okerkleurige zandgrond en leembanken.
Men vindt vaak diepe, in het algemeen natuurlijke, kuilen in zo’n leembank.
Opmerkelijk is wel dat men er grafheuvels omheen aantreft. Het is aannemelijk, dat hier water geput werd. De concentraties van grafheuvels geven een vermoedelijke relatie met bewoning aan in dezelfde omgeving. Leemkuilen
zijn vaak uitgediept en vergroot door de behoefte aan leem voor huizenbouw en wegenaanleg. Overigens is leem een vruchtbare grondsoort in het grotendeels schrale grondgebied van de Veluwe.
Enkele voorbeelden van deze putten kunnen zijn: de Bommelsekuil bij Vierhouten met 2 tumuli, de Stadhouderskuil bij Gortel met 5 tumuli en de Prinsenkuil met 1 tumulus bij Gortel. Ook op andere plaatsen op de Veluwe vindt men deze kuilen. De Leemkuil bij Tongeren hoort hier niet bij. Deze is omstreeks 1852 gegraven. Wel vindt men daar 3 tumuli. In één ervan vond men tijdens een onderzoek een gebroken Engelse hielbijl, een tandbijl met dwarsrichel van inheems fabrikaat en een sterk gesleten Zuidduitse sikkel, thans zich bevindend in het Rijksmuseum voor Oudheden te Leiden. Men ziet hier 3 culturen bij elkaar uit de Bronstijd.
Grafheuvellijn
Er is een opvallend patroon te herkennen in de ligging van deze heuvels.
Van Niersen tot aan de kerk in Epe loopt een lijn van grafheuvels en van prehistorische vondsten: van Niersen tot Schaveren liggen al ca. 36 grafheuvels en van Schaveren tot Epe nog een aantal grafheuvels en plaatsen met prehistorische vondsten. Aan de Glorialaan heeft men een bijl en een urn gevonden. Dit doet vermoeden dat deze heuvels langs een weg gesitueerd waren. In Denemarken doet zich deze situatie ook voor.
Aangezien Epe het eind van deze lijn is, zou dit erop kunnen wijzen dat Epe van zeer oude oorsprong is, nl. uit de Bronstijd. Vanuit het centrum van Epe loopt de lijn van grafheuvels en vindplaatsen via de Van der Reijdenschool, Populierenlaan, Wachtelenberg naar de Ballastput.
Vlak bij de Eper Veste vindt men een splitsing van lijnen van grafheuvels, één richting west en één richting noordoost. Door deze richtingen te volgen heb ik nieuwe grafheuvels ontdekt.
In Wissel vond ik nog 3 heuvels die echter van jongere datum bleken te zijn en niet in een bepaalde lijn liggen. Concentraties aan het einde van de lijnen duiden
ontegenzeggelijk op bewoning. Hoewel Epe geen concentratie van grafheuvels is, is het wel het einde van een vermoedelijke weg. Opvallend is dat er tot in de vorige eeuw een karrespoor liep langs deze heuvels van Niersen tot in Epe. Dit karrespoor hoeft niet oud te zijn: het is nl. erg moeilijk een karrespoor te dateren.
Grafheuvels aan de Koepelweg
Nabij de Renderklippen trof men, vorig jaar, vlak bij een parkeerplaats, nog een zgn. zandkrater aan. Zulke zandkraters vindt men op tal van plaatsen in de
gemeente Epe. Bovengenoemde krater is in 1933 gegraven in het centrum van een grafheuvel. In die tijd waren de onderzoekmethoden anders dan tegenwoordig.
Alleen het centrum van de heuvel werd vergraven en onderzocht om zodoende een eventueel lijksilhouet en bijzettingen te vinden. Deze methode slaat veel gegevens en materiaal over. Daarom is men later tot een nieuw systeem overgegaan, de zgn. kwadrantenmethode (zie tekening).

Met de kwadranten methode kan men optimale informatie verwerven. Eerst worden een lijn noord-zuid en een lijn oost-west geprojecteerd over het centrum van de grafheuvel. Vanuit het middelpunt wordt kwadrant no. I laag voor laag onderzocht en afgegraven en vervolgens de kwadranten II, III en IV. Er blijven een viertal dammen staan voor de reconstructie en bestudering van horizontale
en verticale lijnen.
We gaan nog even terug naar 1933, toen dr. F.C. Bursch de heuvels onderzocht.
Deze concentratie van 9 grafheuvels leverden de volgende vondsten en gegevens op: Klokbekerscherven (heuvel 1 en 2), schachtgraf (heuvel 1 en 2), boomkistgraf (heuvel 6), verbrande beenderen (k), een palissadegreppel (1), roodzand (1, 7 en 8), paalkrans (2 en 3).
In de herfst van I980 is men begonnen met het herstel van deze heuvels met het doel de overige gedeelten van de heuvels te conserveren om later met betere technieken de heuvels te onderzoeken zonder ze te verstoren. Om de heuvels te reconstrueren werden er sleuven gegraven net in de oude oppervlaktelaag van de heuvels en wel in de beginopzet van de beschreven kwadrantenmethode.


Grafheuvels bij de Woesterberg
Hier werden grafheuvels afgegraven door J. Butter, leraar te Deventer. In één van de vier heuvels vond hij 2 hurkskeletgraven van een man en een vrouw. Butter bouwde er een huisje van golfplaten overheen en hield excursies met zijn leerlingen naar de Woesterberg. Zijn bedoeling was het hele terrein te kopen met de Woesterberg en er een archeologisch reservaat van te maken, wat hem helaas niet gelukt is: er kwam een grintafgraving in de berg.
Butter vond er tevens een verdedigingswal met 3 rijen palissaden naar het westen gekeerd, vermoedelijk uit de IJzertijd (500 voor Chr. tot de Romeinse tijd). Deze opgraving maakt nog maar een deel uit van een heel stelsel verborgenheden, gedeeltelijk omsloten door veengebieden.
Het huisje van golfplaten is verdwenen en de heuvel is reeds gerestaureerd.
Tongeren
Bij Tongeren vond ongeveer 3 jaar geleden een zandafgraving plaats. Gelukkig kon een hoeveelheid archeologisch materiaal uit de greep van de bulldozer gered worden. Tijdens afgravingen in 1973 werden cultuursporen aangetroffen uit het Mesolithicum, laat Neolithicum, vroege Bronstijd en midden Bronstijd (zie tekening en foto).


Gevonden werden: een aantal bewerkte vuurstenen, o.a. een trapezium, een afslagschrabber (nrs. 1, 2 en 3), klokbekerscherven (nr. 4), enkele randscherven (nr. 5) en een bodem van een zgn. Larenurn met een aantal scherven van deze urn, buitendiameter 20 cm. , verder rode aarde (nr. 7) – De rode aarde wijst op verbrande eikenbossen.
In het Neolithicum woonden de mensen aan de rand van deze bossen. Opmerkelijk is dat juist onder deze vindplaats zich een leembank bevond en dat naar het westen toe de grond uit geel zand bestond zonder sporen van bewoning of iets dergelijks. De oostkant werd afgesloten met een karrespoor (nr. 8) dat van Tongeren naar de Dellen loopt.
Gortelse heide
Op de hei zien we talloze sporen uit diverse tijden (zie het schetsje).

De vele karresporen, die zich als parallel lopende greppels aftekenen, voeren dwars door de plaatselijke heuvelrug. Een kenmerk is het Pijpestrootje, dat, door het zonlicht weerkaatst, zich als een lichtende baan door de donker afstekende heide aftekent. Het Pijpestrootje groeit in de laagten van de greppels. Maar we vinden ook aarden wallen welke nog een ondefinieerbaar terrein omsluiten.
Van 1 sluiten de sporen precies aan op de huidige akkers van Gortel. Deze sporen wijzen op een vervallen akker. Vondsten bestaande uit scherven en afval van vuurstenen, duiden op een vermoedelijke bewoning van dit terrein in het laat Neolithicum en in de Bronstijd.
Tussen 1 en 2 vinden we nog resten uit de late Middeleeuwen en op een omsloten zandrug (2) vinden we sporen uit de vroege Bronstijd en uit de late Middeleeuwen. Bij 3, een zeskant die wat lager ligt, vinden we rode aarde uit het Neolithicum. De vindplaatsen 2 en 3 zijn nog niet goed genoeg onderzocht
om definitieve conclusies te kunnen trekken.
Nr. 2 wordt aan de oostzijde sterk gevormd door een karrespoor uit Tongeren, dat ook langs de beschreven zandafgraving richting de Dellen gaat en dus jonger
moet zijn. Aan de zuidzijde van 2 vinden we een ingang. Vermoedelijk is dit complex aarden wallen bij 2 niet ouder dan de Middeleeuwen en is over een veel ouder bewoningsgebied gesitueerd. Over mijn onderzoekingen op de Gortelse heide kom ik in een volgende aflevering terug.



Trekwegen
Op de Veluwe vinden we talloze karresporen die, naar het lijkt, wel onuitwisbaar zijn. Op elk heidegebied worden ze gevonden. Ze kenmerken zich door tal van greppels naast elkaar. De normale spoorbreedte is de Rijnlandse voet plus 1
duim (1,28 m).
We kennen ook enkele variaties, zoals de sporen die gevormd zijn door Hessenkarren. Deze sporen zijn veel wijder. De naam Hessenweg vinden we o.a. in de buurt van Garderen en Hattem. Ze danken deze naam aan de handelaren uit Hessen (Duitsland) die hier hun handelswaren verkochten. Eén van deze wegen die we vinden langs en over de Woldberg, vormt de gemeentegrens van
Heerde, Epe en Oldebroek.
De Hessenweg gaat niet door steden of dorpen en vindt zijn beginpunt in Noordoostelijk Duitsland, loopt door de gemeenten Hardenberg en Ommen. Bij Zwolle voert hij de Veluwe op langs Hattem, de Dellen, het Soerel, Vierhouten, ten westen van Elspeet, kruist de Staverense beek, gaat verder door de omgeving van Garderen, langs het Speulderbos, Houtdorp, Koudhoorn, richting Voorthuizen,
Barneveld en zo door naar Holland. Deze weg dateert uit de 18e en 19e eeuw. Vermoedelijk loopt deze weg parallel aan een veel oudere weg. Karresporen die men vanaf het Soerel (oostkant) aantreft in onze gemeente en ter plaatse 70 m breed zijn, kronkelen zich in de richting van het lage deel van de Dellen. Ze passeren achtereenvolgens de Woldbergweg, hoek Nieuw-Tongerenseweg, lopen door de heide naar de hoek Kamperweg-Zuidweg en vervolgens parallel aan de Hessenweg naar Hattem. Opmerkelijk is, dat de karresporen langs de prehistorische grafheuvels lopen.
In het Soerel vond ik scherven uit, vermoedelijk, de vroege Bronstijd. Het Soerel was een oud kruispunt van wegen. De eerste historische gegevens hierover vindt men in 996 na Chr. Toen was hier al sprake van bewoning wat zich tot in deze eeuw heeft voortgezet, midden in een wild en woest gebied, dat overigens door de eeuwen heen druk bezocht is.

Uit Ampt Epe 56